Er zijn vele misverstanden rond het gebruik van biomassa en men lijkt in wensdenken te vervallen om maar van die biobrandstof af te komen, constateren Leo Meyer en zes andere experts.
Gedreven door de media-aandacht voor het uitgelekte conceptadvies van de Sociaal Economische Raad (SER), roepen politieke partijen om het hardst om zo snel mogelijke afbouw van biomassacentrales als bron voor verwarming van huizen. Begrijpelijk, want niemand wil natuurlijk dat er oerwouden worden gekapt om die vervolgens op te stoken in onze ketels. Het beeld dat circuleert in de media is even misleidend als hardnekkig. Er worden voor de Nederlandse biomassacentrales geen bossen gekapt. Het gaat om resthout dat overblijft bij houtwinning uit commerciële bosplantages, vaak in Nederland, voor onder andere de bouw en papier. Daarvoor moet aantoonbaar minstens zo veel bos bijgroeien als er weggenomen wordt. Bovendien moet de biodiversiteit worden behouden – duurzaam bosbeheer dus.
In dat geval levert verwarmen met biomassa uiteindelijk een lagere concentratie van CO2 in de lucht op in vergelijking met aardgas, en leidt het dus tot minder opwarming van de aarde. De duurzaamheid van de gehele keten is in Nederland geregeld in een lange lijst van voorschriften, met wereldwijd de strengste criteria. Men kan er natuurlijk aan twijfelen of er voldoende duurzaam bosbeheer wordt gepleegd in de landen van waaruit we houtpallets importeren. De SER doet dan ook een goede aanbeveling om die controle en handhaving neer te leggen bij een publieke autoriteit, ‘die acteert op basis van deskundigheid en een multi-stakeholderaanpak’.
Niet heilig
Het SER-advies spreekt overigens over de geleidelijke, dus niet ‘zo snel mogelijke’, afbouw van verbranding van biomassa voor verwarming, want je kunt houtresten beter inzetten als bio-grondstof voor een ‘biobased economy’. Prima uitgangspunt, passend in een circulaire economie, maar die toepassingen als grondstof zijn er nu nog nauwelijks, dus blijft er voorlopig resthout over waar je bijna niets mee kunt, behalve laten liggen of verbranden. Het is overigens verstandig een klein deel te laten liggen: dat is goed voor de ecologie en het koolstofgehalte in de bodem.
Biomassa is niet heilig, er zijn goede en slechte toepassingen. Maar nu dreigen reeds afgegeven vergunningen en goedgekeurde Stimulering Duurzame Energieproduktie-subsidies voor bestaande en nieuwe biomassacentrales te worden ingetrokken. Dan ontstaat de absurde situatie dat centrales, bedoeld voor duurzame verwarming van de hoognodige nieuwbouw en van een deel van de 1,5 miljoen huizen die voor 2030 ‘van het gas af moeten’, (Russisch) aardgas moeten gaan stoken. Resultaat: méér CO2-uitstoot in plaats van minder, en het Klimaatakkoord staat op losse schroeven. Dat moeten we dus niet doen.
Uitgefaseerd
Het SER-advies stelt dat er alternatieven zijn of komen: aardwarmte, aquathermie, groen gas, groene waterstof en synthetische brandstoffen. Maar die zijn voorlopig niet voldoende beschikbaar en veel te duur, dus bepaald niet ‘haalbaar en betaalbaar’, zoals het kabinet heeft beloofd. Men lijkt in wensdenken te vervallen om toch maar van die biobrandstof af te komen. Het advies is bovendien onduidelijk over het tempo waarmee het gebruik van afvalhout voor verwarming zou moeten worden uitgefaseerd. Deze onduidelijkheid maakt het voor de energiebedrijven onzeker in wat dan ook te investeren, zoals al bleek uit de noodkreten uit de hoek van energiebedrijven. Ook leidt het niet nakomen van afspraken tot twijfel aan de betrouwbaarheid van de overheid.
Het gaat hier niet om het promoten van biomassa, maar om een effectieve en tijdige aanpak van klimaatverandering: om de grootste bedreiging waar de wereld voor staat, een bedreiging die nog steeds onderschat wordt. Een door politieke partijen omarmde snelle afbouw van houtige biomassa voor verwarming belemmert het halen van de klimaatdoelen voor 2030. Daarom: laat de biomassa voor de warmtevoorziening zeker tot 2030 ongemoeid, en werk met het oog op de doelen voor 2050 intussen hard door aan betaalbare en ruim beschikbare groene alternatieven.
Leo Meyer (projectleider IPCC Syntheserapport 2014)
Wim Turkenburg (emeritus hoogleraar ‘Science, Technology and Society’, UU)
Martin Junginger (hoogleraar ‘Biobased Economy’, UU)
Gert Jan Kramer (hoogleraar ‘Sustainable Energy Supply Systems’, UU)
Bert Metz (voormalig co-voorzitter IPCC Werkgroep Mitigatie)
Patricia Osseweijer (hoogleraar ‘Biotechnology and Society’, TUD)
Gert-Jan Nabuurs (hoogleraar ‘European Forest Resources’, WUR)
Klik hier voor het originele artikel