Yale School of the Environment publiceerde op 6 oktober 2025 een analyse die waterstof uit biomassa opnieuw op de kaart zet. De kern is eenvoudig. Bio waterstof kan de uitstoot in industrie en vervoer sneller verlagen in de jaren dat elektrolyse nog niet volledig is opgeschaald. Dat maakt de route relevant als versneller, naast de groei van groene stroom en nieuwe elektrolysers.
Waterstof levert energie zonder directe CO2 uitstoot. De echte klimaatimpact hangt af van de manier waarop de waterstof wordt gemaakt. Vandaag komt het grootste deel uit aardgas met hoge uitstoot. De Verenigde Staten produceren een aanzienlijk deel van de wereldwijde waterstof. De auteurs van Yale laten zien dat het beter kan wanneer je breder naar de routes kijkt.
Het onderzoek combineert levenscyclusanalyse met het energiesysteemmodel GCAM. Daarmee worden zowel aanbod als vraag meegenomen, plus de rol van beleid. Het team rekent varianten met elektrolyse, met Bio H2 en met verschillende prikkels. Het resultaat springt in het oog. Als Bio H2 wordt toegelaten in de markt is de totale emissiereductie tussen 2025 en 2050 ongeveer 1,6 tot 2 keer groter dan in scenario’s zonder die optie. De meeste winst valt in het komende decennium, wanneer de vraag naar waterstof oploopt en elektrolyse nog in aanbouw is.
Electrolyse kan zeer schoon uitpakken met hernieuwbare stroom. De opschaling stuit in de praktijk op hoge investeringskosten en schaarste aan ruimte en water. Het Amerikaanse beleid verandert bovendien in de komende jaren. Steunregelingen worden aangescherpt, waardoor projecten met lange doorlooptijden minder profiteren. Juist in die context blijkt Bio H2 een bruikbare aanvulling, omdat technologie en ketens al beschikbaar zijn.
De grondstoffen voor Bio H2 zijn divers. Reststromen uit landbouw en bosbouw hebben de voorkeur, omdat zij weinig extra landdruk geven. Energiegewassen zoals switchgrass en miscanthus komen ook in beeld, mits goed ingepast. Het gebruik van bosresten kan tegelijk helpen om brandgevoelige ophoping in bossen te verminderen. De onderzoekers plaatsen dit expliciet in een circulaire bioeconomie.
De studie wijst daarnaast op beleid dat de vraag kan los trekken. Een brede prijs op CO2 lijkt in de Verenigde Staten op korte termijn niet waarschijnlijk. Sectorspecifieke prikkels, bijvoorbeeld voor staal of kunstmest, kunnen dan sneller effect geven dan generieke instrumenten. Doel is niet een wedstrijd tussen routes, maar een portefeuillebenadering die meer uitstoot weghaalt in minder tijd.
Gebruik van Bio H2 vraagt zorg voor duurzaamheid, logistiek en kwaliteit. Reststromen staan vooraan, met heldere afspraken over concurrentie met materiaaltoepassingen en over biodiversiteit. In de praktijk komt Bio H2 vaak uit vergassing van droge biomassa met gasreiniging en soms met afvang en opslag van CO2. Dat kan de netto uitstoot verder drukken. Voor afnemers tellen ook specificaties en onzuiverheden, zodat installaties kunnen worden ontworpen op bekende waarden.
De boodschap van Yale is nuchter. Niet kiezen tussen elektrolyse of biomassa, maar beide routes parallel ontwikkelen. Bio H2 versnelt de reductie in de jaren tot 2035, terwijl de uitrol van groene stroom en elektrolyse doorloopt. Zo groeit een robuuste markt voor schone waterstof en komt de doelstelling voor 2050 dichterbij.









