In Nederland werken veel mensen met passie met biomassa als grondstof. Ze werken aan innovaties, verbeteren (productie)processen of maken beleid voor een fossielvrije toekomst. Wij belichten in deze miniserie wat hun drijfveren zijn om te werken aan de transitie naar een duurzame wereld.
In de wereld van duurzame technologieën zijn het niet alleen de innovaties die indruk maken, maar vooral ook de mensen erachter. Twee van die mensen zijn Cees van Loon en Hans van Klink, de oprichters van Dutch Sustainable Development (DSD) en later ook betrokken bij Innovative Sustainable Technologies. In een sector die vaak wordt gedomineerd door jonge start-ups, bewijzen deze ‘pensionado’s’ dat ervaring, volharding en idealisme minstens zo belangrijk zijn als vernieuwing.
De wortels van de missie
Cees van Loon beschrijft zichzelf als een kind van de jaren zestig: bevlogen, idealistisch en op zoek naar oplossingen voor wereldproblemen als honger. Zijn studie Tropische Plantenteelt in Wageningen bracht hem uiteindelijk niet naar de tropen, maar wel naar een diepgewortelde missie: bijdragen aan een eerlijkere, duurzamere wereld. “Ik vond het zeer triest om te zien hoe mensen in Peru liever in de sloppenwijken woonden dan zelfvoorzienend op het platteland. Dat gaf mij een andere kijk op armoede en verdeling,” aldus Cees.
Hans van Klink begon zijn loopbaan in de zaaizaden- en voedselverwerkende industrie, maar voelde zich pas echt vrij toen hij in 2006 samen met oud-collega’s DSD oprichtte. Met hun betrokkenheid bij het zogeheten Betaprocess, een technologie om natte biomassa zoals suikerbieten vloeibaar te maken, ontstond het idee om op een energiearme manier bio-ethanol te produceren als basis voor vergroening van de chemie.

Biomassa als sleutel tot groene chemie
Wat begon als een poging om de biogasmarkt te verbeteren, groeide uit tot een veel bredere visie: suikerbieten als bron voor industrieel bruikbare suikers. “De suikerbiet maakt van nature eenvoudige suikers aan, glucose en fructose, en dat maakt het een veel efficiëntere grondstof dan bijvoorbeeld mais of graan,” legt Cees uit. “Waar andere gewassen veel energie stoppen in lange koolstofketens die je weer moet afbreken, geeft de suikerbiet je meteen wat je nodig hebt.”
Het team heeft met Wageningen University & Research samengewerkt om de technologie op te schalen: van laboratoriumschaal tot een proefinstallatie van tien kuub. Nu werken ze aan een demo-installatie met een capaciteit van 8 ton input per uur die groot genoeg is om de volgende stap te zetten: een ‘first-of-a-kind’-fabriek met een capaciteit van 2000 ton per dag.

Doorzettingsvermogen als rode draad
De reis naar deze fabriek is er een van lange adem. “We hebben periodes gekend waarin mensen zeiden: ‘Je leurt met molentjes’,” vertelt Hans. “Maar dan toch doorgaan, omdat je gelooft in wat je doet.” Dat geloof gaat hand in hand met een flinke dosis realisme. “Als iets technisch werkt, betekent dat nog niet dat het economisch rendabel is. En ook niet dat je meteen marktacceptatie hebt.”
Investeerders zijn terughoudend, zeker zolang suikerbieten nog worden gezien als ‘eerste generatie’ biomassa en daardoor buiten veel subsidies en financieringskaders vallen. Maar daar komt langzaam verandering in. “We zijn in gesprek met Nederlandse ministeries en Europese instanties. De eerste signalen zijn positief,” zegt Hans hoopvol.
Lokale impact, mondiale potentie
Een van de krachtigste aspecten van de technologie is de schaalbaarheid en het minimale energieverbruik. In tegenstelling tot klassieke suikerfabrieken, die 30.000 ton per dag verwerken, werkt de bio-raffinaderij van Cees en Hans al rendabel bij een vijftiende daarvan. “Dat betekent dat je lokaal kunt opereren, met bieten van dichtbij. Minder transport, minder kosten, en vooral: meer werkgelegenheid op het platteland.”
Daarbij is de milieuwinst indrukwekkend: een hectare suikerbieten kan jaarlijks tot 40 ton CO2 absorberen. De Carbon Intensity Indicator (CII) ligt zelfs lager dan die van rietsuiker, mais en granen. En misschien nog belangrijker: deze vergroening van de chemie is haalbaar zonder het wereldvoedselprobleem te vergroten. “Voor 3% van het wereldwijde akkerbouwareaal kun je al een groot deel van de chemie vergroenen. Dat is wél haalbaar.”

Leren door doen
Een belangrijk inzicht is dat biomassa anders reageert dan synthetische chemicaliën. “Wat je in een laboratorium doet met een liter, werkt niet per se hetzelfde in een vat van 300 kuub,” zegt Cees. “Daarom is die opschaling essentieel. En daarom moet je accepteren dat het af en toe tegenzit. Maar je leert hoe het beter kan.”
Motivatie uit het hart
Wat Cees en Hans drijft, is niet geld, dat benadrukken ze herhaaldelijk, maar idealisme. “Ik ben een trotse vader van twee zonen en vier kleinkinderen. Ik wil dat zij in een wereld terechtkomen waar opa een steentje aan heeft bijgedragen,” zegt Cees. Hans vult aan: “We praten al jaren over vergroening van de chemie, maar het moet nu ook echt gebeuren.”
En dat enthousiasme blijft niet beperkt tot Nederland. De heren zien ook grote kansen in andere gebieden, zoals elders in de EU en ook de Oekraïne. “Daar liggen miljoenen hectares vruchtbare grond klaar. Als we hier slagen, kunnen we daar straks een vliegende start maken.”
Een oproep aan nieuwe pioniers
Aan mensen die overwegen met biogrondstoffen te werken, hebben Cees en Hans een heldere boodschap: wees realistisch, maar geef niet op. “Verwar onderzoek niet met marktintroductie. Begrijp waar de vraag ligt en sluit daarop aan.”
Hun aanpak is misschien onorthodox, ze zijn niet geremd door klassieke chemiekennis, maar dat maakt juist ruimte voor innovatie. “Soms denken mensen: dat kan helemaal niet. En dan blijkt het tóch te kunnen. Omdat we niet in de klassieke kaders denken.” Met passie, vasthoudendheid en een scherp oog voor maatschappelijke impact laten Hans en Cees zien dat duurzame innovatie niet stopt bij een goed idee. Het begint pas echt met mensen die erin geloven, die vallen, opstaan, en blijven bouwen. Aan een toekomst waar chemie groen is, en idealisme rendeert.

Hoofdfoto: Paul van Bueren fotografie